Details
459 p. : ill., z/w
Besprekingen
De Volkskrant
In gevaarlijke tijden spoken er dingen door ons hoofd die we beter met rust kunnen laten. Woorden van die strekking noteerde de dichter Rainer Maria Rilke aan het begin van de Eerste Wereldoorlog, en ze vormen ook de openingstekst van de beeldroman Soldaat-hovenier. Hierin neemt de Vlaamse tekenaar Joris Vermassen (1964) ons mee naar België, dat in La Grande Guerre graag neutraal had willen blijven maar zonder pardon door de Duitsers aan flarden werd geschoten.
Hoofdrolspeler en hovenier Alois Vermeulen wordt in augustus 1914 onder de wapenen geroepen. Naast een roetwolken uitstotende locomotief neemt hij afscheid van zijn liefje Clothilde en hij belooft haar met de kerst terug te zijn. Een loze belofte, want vier maanden worden vier jaren. De liederen die aanvankelijk hartstochtelijk worden gezongen door marcherende infanteristen verstommen naarmate de kannonnen harder gaan bulderen.
Vermassen schildert zijn belevenissen in een palet van zwart, wit, vaalbruin en Feldgrau. Stemmig dus. Ruim 160 bladzijden roept zijn boek associaties op met klassiekers als Loopgravenoorlog 1914-1918 van Jacques Tardi en De lotgevallen van de brave soldaat Švejk van Jaroslav Hašek. Maar dan neemt het verhaal een verrassende wending: soldaat Alois wordt weer hovenier. Hij wordt overgeplaatst naar het Noord-Franse plaatsje Port-Villez, waar militairen een vakschool voor verminkte Belgische soldaten moeten bouwen. Daarbij hoort het rooien van talloze bomen, wat onze hovenier zeer aan het hart gaat.
Belangrijker is dat hij zich nu vlak bij Giverny bevindt, de woonplaats van de beroemde impressionist Claude Monet. Tijdens een wandeling door het bos heeft Alois de paddenstoelen plukkende Marie leren kennen en zij werkt op Monets landgoed. Oorlog of geen oorlog, er gebeuren twee mooie dingen: Alois wordt verliefd op Marie (al blijft hij warme brieven schrijven aan zijn Clothilde) én hij mag de oude schilder één dag per week helpen in de tuinen die onsterfelijk werden dankzij Monets waterlelie-serie.
Feit en fictie lopen hier op een interessante manier door elkaar. De avonturen van Alois zijn, aldus de auteur, 'een verdichting van bestaande historische feiten', want in werkelijkheid was het Achille Van Sassenbrouck die bij Monet aanklopte, een Vlaamse soldaat-kunstenaar die ook in Port-Villez was. Vermassen: 'Die literaire mogelijkheid - Alois die aanklopt bij Monet - prikkelde mijn verbeelding en bood me de mogelijkheid thema's uit te werken zoals schoonheid en troost, hel en paradijs...'
Van loopgraven naar waterlelies is inderdaad een gang van de hel naar het paradijs, maar Alois heeft het geluk niet zomaar voor het oprapen: gaat hij de verre Clothilde verruilen voor de nabije Marie?
Aan het eind van het boek zit een oud geworden Alois in het Musée de l'Orangerie in Parijs, waar Monets waterlelies worden tentoongesteld. Zijn weemoed is voelbaar en wordt door Vermassen benadrukt met een ander citaat van Rilke: 'Ik wil me jou, die ik kende zoals een bloem waarvan ik de naam niet weet, nog één keer herinneren.'